Opdrachten

64.    Bereken hoe lang het laserlicht er precies over doet om van de aarde naar de maan en weer terug te gaan.

65.    Bereken de onbekende afstand op het plaatje van de driehoeksmeting.

66.    Onderzoek een aantal bolle lenzen op hun werking als vergrootglas. Bekijk een stuk millimeterpapier waarop je wat letters schrijft. Onderzoek op welke afstand je het papier van de lens moet houden zodat je een vergroot, rechtop beeld krijgt.

Bepaal de vergroting.

67.    Onderzoek hoe je met een prisma een beeld omkeert, of kunt spiegelen. Onderzoek het beeld bij een combinatie van een lens en een prisma.

68.    Vergelijk een paar verrekijkers met elkaar. Vergelijk de vergroting en de getallen op de verrekijkers. Bekijk ook zwak verlichte voorwerpjes in het donker. Met welke verrekijker lukt dit het best?

69.    Jamie en Jordy willen zelf een telescoop maken. Ze kunnen steeds uit twee dingen kiezen. Welke kunnen ze het beste kiezen?

  • Een oculair met f=2,0 cm of een oculair met f=1,0 cm.
  • Een objectief met f=300 mm of met f=500 mm.
  • Een objectief met een diameter van30 mmof een objectief met diameter van80 mm.

a Maak uit alle drie de keuzemogelijkheden steeds de beste keuze. (niet rekenen)       

b Welke combinatie geeft de sterkste vergroting?

c Beredeneer welke combinatie de beste ‘lichtopbrengst’ geeft.

70.    Telescoop A heeft een objectief met een diameter van1,20 m. Telescoop B heeft een objectief met diameter120 mm. Welke uitspraken zijn waar?

I       Objectief A vangt 10x zoveel licht als objectief B.

II      Objectief A vangt 100x zoveel licht als objectief B.

III    Telescoop A vergroot zeker sterker dan telescoop B.

IV     Telescoop B vergroot de lichtsterk meer dan A.

 V      Met A zie je een groter deel van de hemel dan met B.

71.   Je kunt kiezen tussen twee verrekijkers: op verrekijker A staat 50x7. Op verrekijker B staat 40x10.

a Welke verrekijker vergroot het sterkst?

b Welke verrekijker gebruik je om zo goed mogelijk naar zwakkere sterren te kijken? Leg je antwoord uit.

72.    (zie de afbeelding in je boek op blz. 188)

Je bekijkt het sterrenbeeld.

a Hoe zie je het sterrenbeeld door een telescoop?

b Dezelfde vraag voor een verrekijker.

c Leg de overeenkomst of het verschil tussen het antwoord op vraag a en b uit.

73.    Een telescoop wordt ook gebruikt om het laserlicht op te vangen dat naar de reflector op de maan is gericht, en weer terugkomt. Er komt namelijk zo weinig laserlicht terug, dat het blote oog daar niet gevoelig genoeg voor is. Wat is belangrijk voor de telescoop die gebruikt wordt om het gereflecteerde laserlicht van de maan op te vangen?

A De vergroting van het beeld.

B De diameter van het objectief.

C De diameter van het oculair.

74.    Bereken met de formule van Keppler de open waarden van de andere planeten en vul de tabel verder in.

T= omlooptijd rond de zon in jaar.

r= afstand tot de zon in AE.

 

Mercurius

Venus

Aarde

Mars

Jupiter

T

0.24

0.61

 

1.88

11.9

R

0.39

0.72

 

1.52

 

0.058

0.37

1.00

 

 

0.059

0.37

1.00

 

 

 

75.    De omlooptijd van een planeet is 29,5 jaar. Bereken zijn afstand tot de zon en ga na welke planeet het is.

76.    Waarom kun je de omlooptijd van de maan niet op dezelfde manier berekenen?

77.    Op twee foto's die gemaakt zijn van de sterrenhemel zie je een planeet. De foto's zijn 9 dagen na elkaar gemaakt. Op de tweede foto is de planeet een stukje opgeschoten. Daaruit valt af te leiden dat de planeet 4, 72 graden verder is gedraaid in zijn baan rond de zon. Bereken de afstand van de planeet tot de zon. Welke planeet is het?

80.    Teken een lichtstraal die op een prisma valt. Teken hoe de gekleurde lichtstralen uit het prisma komen.

81.    Laat zien dat in het gegeven spectrum van de ster waterstof is terug te vinden, maar Helium niet. (zie de afbeelding in je boek op blz. 189)

82.    Leg uit waarom een telescoop handig is vij het bestuderen van een spectrum van een ster.

83.    De ster Betelgueze heeft een oppervlakte temperatuur van ongeveer 4000 K, onze zon van 6000 K, en de ster Mintaka heeft een temperatuur van boven de 20 000 K. Welke ster is: geelwit, blauwwit, oranjerood?

84.    Zegt de kleur van een planeet ook iets over zijn temperatuur? Leg uit waarom wel of waarom niet.

85.    In augustus zie je veel vallende sterren. Leg uit wat er dan aan de hand is. Gebruik de termen komeet en metoren.

86.    a Kun je als je op de maan staat ook vallende sterren zien? Leg uit.

        b Waarom zie je op de maan veel meer kraters dan op aarde?

87.    Wat  is het verschil tussen een meteoor en een meteoriet?